Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM5355

Datum uitspraak2003-10-24
Datum gepubliceerd2003-10-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304954/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 oktober 1998 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft bij besluit van 25 mei 1999, no. 207.190, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft bij uitspraak van 24 december 2002 onder no. 199901366/1, dit besluit gedeeltelijk vernietigd. Verweerder heeft bij besluit van 17 juni 2003, kenmerk 14747, opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 25 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2003, beroep ingesteld.


Uitspraak

200304954/2. Datum uitspraak: 24 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de stichting “Stichting Brabantse Milieufederatie”, gevestigd te Tilburg, en de vereniging “Vereniging voor Vogel- en Natuurbescherming Etten-Leur”, gevestigd te Etten-Leur, verzoekers, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 oktober 1998 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft bij besluit van 25 mei 1999, no. 207.190, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft bij uitspraak van 24 december 2002 onder no. 199901366/1, dit besluit gedeeltelijk vernietigd. Verweerder heeft bij besluit van 17 juni 2003, kenmerk 14747, opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 25 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 25 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie is verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door M.A.C.C. van Oers, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. Verzoekers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447). Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht. 2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.3. Bij het besluit van 25 mei 1999 heeft verweerder onder meer aan twee plandelen met de bestemming “Agrarisch gebied, categorie I, -AI-“, en met de aanduiding “glastuinbouw toegestaan” goedkeuring verleend. Dit besluit is door de Afdeling onder meer voorzover het betrekking had op de genoemde plandelen vernietigd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze plandelen wederom goedgekeurd. 2.4. Verzoekers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en verzoeken om schorsing ervan. Zij voeren aan dat verweerder het bestreden besluit onjuist heeft gemotiveerd. Zij stellen zich op het standpunt dat in de twee gebieden vogels voorkomen die op de zogenoemde Rode Lijst staan en die extra bescherming behoeven. Kassen in het gebied zullen het leefgebied van de vogels aantasten. Voorts stellen zij dat verweerder bij de tellingen van de vogels is uitgegaan van een te klein gebied. 2.5. Verweerder heeft in de betreffende gebieden recent vogelinventarisaties uitgevoerd en op basis daarvan de bestemming met de aanduiding “glastuinbouw toegestaan” goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat de aantallen vogels van de Rode Lijst in de gebieden niet zodanig hoog zijn dat deze extra bescherming zouden behoeven. 2.6. De gebieden zijn 55 en 75 hectare groot en liggen ten zuiden van de kern van Etten-Leur. Ingevolge artikel III.1, lid A, onder I van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gebieden bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijfsvoering, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, glasopstanden, agrarische bedrijfswoningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tijdelijke menstoegankelijke kweektunnels en erven, kleinschalige landschapselementen en extensief recreatief medegebruik. Ingevolge lid A, onder II, is glastuinbouw als nieuwvestiging of als omschakeling toegestaan bij wijziging op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in die gebieden welke de aanduiding “glastuinbouw toegestaan” hebben. 2.6.1. De Voorzitter overweegt dat in de betrokken gebieden recent tellingen naar vogels zijn uitgevoerd en dat de uitkomsten ervan niet zodanig zijn dat moet worden aangenomen dat deze gebieden belangrijke leefgebieden vormen voor de door verzoekers genoemde vogels welke voorkomen op de Rode Lijst. Teneinde gebieden aan te merken als natuurkerngebieden voor struweelvogels en weidevogelgebieden hanteert verweerder als beleid dat een minimaal aantal broedparen van bepaalde vogelsoorten per 100 hectare dient voor te komen. Ook als de uitkomsten van de tellingen voor de hier aan de orde zijnde kleinere gebieden worden doorgetrokken naar gebieden van 100 hectare zullen de uitkomsten niet zodanig zijn dat de betrokken gebieden als gebied voor de struweelvogels of als weidevogelgebied dienen te worden aangewezen. Voorts overweegt de Voorzitter dat met de goedkeuring van de toegekende bestemmingen en aanduidingen geen rechtstreekse titel tot het vestigen van of omschakelen naar een glastuinbouwbedrijf of voor het verlenen van een bouwvergunning voor de bouw van kassen is verleend. Reeds gelet hierop bestaat er geen spoedeisend belang. De Voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat ter zitting van de zijde van het gemeentebestuur is verklaard dat nog geen verzoeken tot wijziging van de bestemming zijn ingediend. 2.6.2. Het voorgaande in overweging genomen ziet de Voorzitter geen reden tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Troost Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2003 234-411.